Er bestaat weinig informatie over het toenmalig huishoudelijk reglement. Ida van Whynegeem maakte op 21 april 1312 een reglement op waarbij pelgrims onderkomen kregen voor één nacht. De kapelaan diende dagelijks de mis en het officie te lezen. "Verdachte lieden, gemeen volk, dieven, twisters en bedelmonniken" werden geweigerd omdat zij zich voordeden als pelgrims om zo gratis onderdak en voedsel te krijgen.
Zieken en kreupelen werden evenmin toegelaten. De stichting was verplicht het aantal overnachtingen te beperken. Arme reizigers mochten drie nachten in de instelling verblijven. Boven de poort stond geschreven:" in dit gasthuis van Sinte Juliaen mogen de arme passanten dry mael slaepen gaen". Die maatregel bleef van kracht tot 1412. Er werd ook bepaald dat een bezoeker pas na een termijn van twee weken afwezigheid terug onderdak kon krijgen. Bij een overtreding werd een vingertop afgezet! Reizigers kregen een speciale schotel op Verloren Maandag, Vastenavond, Oudejaarsavond en Driekoningen. Deze schotel bestond uit gekookt lam met ajuin. Viel de feestdag op een vlees- of visloze dag (woensdag of vrijdag),dan werd paling opgediend. Op gewone dagen bestond de voeding uit een schotel bonen, roggebrood en een glas bier van minderwaardige kwaliteit. Het menu was dus erg beperkt. Bovendien kregen de reizigers tussen Pasen en Allerheiligen uitsluitend onderdak en geen maaltijd.